VIA CHRISTINA – Het boek / The book
Research
Het onderzoek voor het boek Passage naar Rome leidde tot diverse interessante bevindingen.
Hier het onderzoeksverslag met de belangrijkste conclusies.
Het omvat twee hoofdstukken:
Een gedocumenteerde en beargumenteerde opsomming van hinderlijke missers en hardnekkige verzinsels in de Christina-geschiedschrijving.
Nieuwe inzichten uit de in 1997 opgedoken correspondentie tussen Christina en Athanasius Kircher s.j.
Auteur: Frans Godfroy / © 2022.
Mees recente bewerking:
december 2022.
Het onderzoeksverslag kan hier als pdf-document worden gedownload.
NL ENG
II. De Kircher-brieven
Het buitengewoon luisterrijke welkom dat koningin Christina op 20 januari 1656 ten deel viel in het Collegio Romano van de paters jezuïeten was een van de hoogtepunten van haar triomfantelijke kennismakingstournee in Rome. Dat ze anderhalve week later het jezuïetencollege nogmaals bezocht, ditmaal om te worden rondgeleid door pater Athanasius Kircher in zijn beroemde wetenschapsmuseum, onderstreepte de grote betekenis die het Collegio blijkbaar voor de koningin vertegenwoordigde.
Tot voor kort tastten historici in het duister naar de precieze achtergronden van haar opmerkelijke belangstelling. Daarin kwam verandering toen in 1997 een omvangrijke brievencollectie van Kircher in de archieven van het Collegio Romano opdook, waarin zich de sleutel tot de oplossing van het raadsel bevond.
Christina en het Collegio Romano
De publieke aandacht voor de ontvangst van de koningin in het Collegio Romano was zo groot, dat zij, ondanks de afzetting door de Zwitserse Garde bij de ingang, zich nauwelijks een weg door de menigte kon banen, aldus het verslag van chroniqueur Galeazzo Gualdo Priorato. (100) De entree en de zalen van het instituut waren rijkelijk voorzien van decoraties, die waren gewijd aan de koningin en aan de takken van wetenschap waarin de jezuïeten onderwijs en onderzoek verrichtten. Onder een baldakijn stond een troon voor de koningin gereed. De rector, pater Ludovico Bompiani, sprak haar in het Latijn toe. Daarna bezocht ze een voor een de leslokalen. In elk daarvan werd ze door de beste student van de klas met een gedicht verwelkomd. Tenslotte begaf het gezelschap zich naar de beroemde collegekerk, gewijd aan de heilige Ignatius. Daar luisterde ze naar het koor dat motetten ten gehore bracht.
Niet lang hierna bezocht Christina het Collegio Romano opnieuw. Ze was de eerste keer niet toegekomen aan hetgeen haar het meest interesseerde: de bibliotheek, de kruidentuin en het wetenschapsmuseum van pater Kircher. Deze keer werd ze, vergezeld door een klein gevolg, binnengelaten via een achterdeur. Zonder de druk van een overladen ceremonieel had ze alle tijd om de incunabelen en manuscripten en de portrettengalerij in de bibliotheek te bekijken, de geneeskrachtige kruiden in de tuin te bewonderen en zich te laten rondleiden langs de talrijke wetenschappelijke objecten van Kirchers museum: muziekmachines, skeletten, opgezette dieren, meetinstrumenten, ovens, modellen van de micro- en macrokosmos en schaalmodellen van obelisken vol hiëroglyfen, waarbij Kircher zijn vertalingen presenteerde.
De Noorse historicus Oskar Garstein schreef in 1992: ‘Wat de gevoelens van de koningin het meest raakte tijdens deze bezoeken aan de beroemde instelling van de jezuïeten is niet bekend. Maar een van de hoogtepunten van de rondleiding moet zeker de ontmoeting zijn geweest met de gevierde filosoof en wiskundige, de jezuïet pater Athanasius Kircher, toevalligerwijze collega van haar vertrouweling Paolo Casati aan het Collegio Romano.’ (101) Wat Garstein niet wist, was, dat Kircher al sinds 1649 met Christina had gecorrespondeerd en dat hij van meet af aan bij het bekeringsplan was betrokken. De brieven, waaruit die geschiedenis kon worden afgelezen, lagen in 1992 nog op ontdekking te wachten in de archieven van het Collegio Romano.
Verborgen Kircher-archief
De Amerikaanse onderzoeker Michael John Gorman en zijn medewerkers komt de eer toe de omvangrijke correspondentie van Kircher, grotendeels ondergebracht in de archieven van de Pontifica Università Gregoriana in Rome, te hebben ontsloten. In 1997 maakte Gorman de vondst wereldkundig. (102)
Twee jaar later verwees Gorman naar twee brieven uit de ontdekte correspondentie: een brief van Kircher aan koningin Christina en een brief in omgekeerde richting. In een artikel over de maatschappelijke impact van de wetenschapsbeoefening van de jezuïetenorde in de zeventiende eeuw ging hij in op de bezoeken van koningin Christina aan het Collegio Romano in 1656. (103) De briefwisseling was daaraan voorafgegaan.
De pater had op 11 november 1651 aan de koningin onder meer geschreven: ‘Uwe Majesteit moet weten dat onze orde niet alleen diepe genegenheid voor u koestert, maar ook boven alle ander zaken die zeldzame en uitmuntende door de hemel geschonken schatten hoogacht en bewondert waarmee de goddelijke genade uw hart heeft begiftigd. Dat geldt in het bijzonder voor dit Collegio Romano van onze orde, zowel voor de beroemde mannen en schrijvers als voor de novicen, die uit alle naties van de wereld komen, waarvan wij vijfendertig verschillende inheemse talen spreken, sommige afkomstg uit Europa, Afrika en Azië, andere uit Indië en Amerika.’ (104)
In de – ongedateerde – brief van Christina aan Kircher stond te lezen, dat zij hoopte spoedig vrijelijk met hem te kunnen spreken en dat ze benieuwd was of hij nog steeds van plan was een boek aan haar op te dragen. (105)
Open source
De twee geciteerde brieven maakten deel uit van de Kircher-correspondentie, die nog maar net boven water was gekomen en die meer dan 2000 items omvatte. Gorman en zijn team hadden nog vrijwel geen gelegenheid gehad die allemaal te ontcijferen, te vertalen (de meeste brieven waren in het Latijn geschreven) en in hun context te bestuderen.
Het ontsluiten van zo’n enorme collectie documenten volgens de gangbare werkwijze zou nog jaren gaan duren. Maar er was een snellere methode denkbaar. Gorman en de zijnen beraamden een voor zijn tijd vernuftig plan, waarbij de meest geavanceerde technologische voorzieningen en de nieuwste inzichten op het gebied van kennisdeling een handje zouden helpen. De ruim 2000 handschriften werden allemaal gedigitaliseerd en door de Stanford University in Californië online gezet. Iedere onderzoeker, waar ook ter wereld, die meer over Kircher of zijn correspondentiegenoten te weten wilde komen, kon dank zij dit open-source-project, het Athanasius Kircher Correspondence Project (106), zelf aan de slag.
Toch duurde het nog tot 2008 voordat de correspondentie tussen Kircher en Christina door anderen werd opgemerkt. In een artikel over Christina’s belangstelling voor esoterie citeerde Susanna Åkerman uit de twee brieven die Gorman had vermeld en las daaruit onder meer dat Kircher in 1651 zijn boek Musurgia Universalis aan de koningin had toegestuurd. (107) In 2011 inventariseerde John Edward Fletcher de topstukken uit de naar boven gehaalde Kircher-correspondentie. Daaruit bleek onder meer dat Kircher nog meer brieven aan Christina had geschreven. (108)
Het onderzoek voor het boek Passage naar Rome was met de ontsluiting van Kirchers schatkamer geweldig geholpen. Wel was het zaak, de handschriften met eigen ogen te bekijken. Wat er tot nu toe door anderen over was geschreven was opmerkelijk genoeg, maar bood geen compleet inzicht in het materiaal. Integrale transcripties waren niet voorhanden en enkele interpretaties gaven aanleiding tot twijfel.
Het ontcijferen en vertalen van de manusripten was een uitdaging. Het schrift van Kircher was goed leesbaar, zolang hij niet had geknoeid: zijn teksten waren allemaal kladversies met nogal wat doorhalingen en verbeteringen in de kantlijn en tussen de regels. De fysieke staat van de brieven was na drie en een halve eeuw niet eens zo slecht, maar toch was de inkt op de meestal tweezijdig beschreven vellen vaak doorgedrukt, wat de tekst hier en daar moeilijk leesbaar, zo niet onleesbaar maakte. Daar kwamen dan nog de hindernissen bij van het zeventiende-eeuwse handschrift en het door Kircher gebezigde Latijn dat wordt gekenmerkt door gecompliceerde, ellenlange zinsbouw en barokke beeldspraak en dat gelardeerd is met oud-Griekse tekstfragmenten. Met de hulp van drie bevriende latinisten werden de brieven één voor één onder handen genomen.
Resultaten
De resultaten mochten er zijn. Er waren zes brieven in het spel: drie Latijnse brieven van Kircher aan koningin Christina, een brief in het Duits van Christina aan Kircher en een brief in het Latijjn over Christina van pater Van Zylle s.j. in Leuven aan Kircher. Ook betrokken we een brief van Kircher aan de neef van Christina, kroonprins Karl X Gustav, in het onderzoek. Deze, bewaard in het Rijksarchief van Zweden, was al bekend, maar kwam in een nieuw licht te staan.
1. Ongedateerde brief van Athanasius Kircher aan koningin Christina, vermoedelijk mei 1649. (109)
Hoewel een datum ontbreekt, kan met grote mate van zekerheid worden bepaald wanneer Kircher deze brief heeft geschreven dankzij de bijgevoegde adressering. (110) Behalve koningin Christina, die met een lange reeks titels wordt aangeduid, staat daarop vermeld: ‘Matthias Palbitzky, gentilhomme dela chambre de sa Mté de Suède’. Die vermelding is interessant, want we weten nauwkeurig wanneer Christina’s gezant Palbitzki (111) in Rome was dankzij diens dagboek en zijn ambtsberichten uit Italië aan het Zweedse hof: van omstreeks 27 april 1649 (112) tot eind augustus 1649 (113). Een volgende, wel gedateerde brief aan Christina schreef Kircher op 4 juni. Deze ongedateerde brief, die duidelijk een inleidend karakter heeft en daaraan vooraf moet zijn gegaan, is dus waarschijnlijk ergens in mei geschreven.
De brief zelf is een onderdanige, om niet te zeggen kruiperige reactie op een eervol aanzoek van de gezant Palbitzki namens de koningin om kennis met haar te delen over de wetenschappelijke thema’s waarmee hij zich bezighield, met name zijn onderzoek naar de oud-Egyptische talen (…Aegypti sapientiam…). Kircher put zich van begin tot eind uit in loftuitingen, maar hoe hij aan de wensen van de koningin tegemoet denkt te komen, blijft onduidelijk. Het lijkt alsof deze kladversie, niet voorzien van een datum, nog niet af is. Daarop duiden ook de alinea’s die Kircher in de kantlijn heeft gekrabbeld, maar die helaas nagenoeg onleesbaar zijn. Al met al blijft het gissen welke boodschap Kircher uiteindelijk aan de koningin overbracht. Niettemin heeft deze brief historische betekenis als startpunt van de geheime correspondentie tussen de lutherse koningin van Zweden en de geleerde jezuïet in Rome.
De verrassende ontdekking in 1997 van een briefwisseling tussen Kircher en Christina, geïnitieerd in het voorjaar 1649 door het contact dat Christina’s gezant Palbitzki in Rome had gelegd, maakte plotseling een andere kijk mogelijk op de historische loop van de gebeurtenissen. In 1649 was er van bekeringsplannen van Christina nog geen sprake. Wel was de jeugdige koningin hevig geïnteresseerd in de klassieke oudheid, oude en eigentijdse kunst en actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. Daarom belastte ze haar favoriete gezant Palbitzki naast diens diplomatieke missie aan de hoven van Venetië en Florence met een culturele opdracht in Italië: kunst, wetenschappelijke geschriften en literatuur uit de klassieke oudheid en de nieuwe tijd voor haar verzamelen en beeldhouwers en ontwerpers aanzoeken om haar kroningsfeest vorm te geven, dat voor 1650 – zes jaar na haar ambtsaanvaarding – eindelijk op de rol stond.
Waarom Palbitzki in zijn dagboek nauwelijks aandacht besteedt aan die culturele component, is niet helemaal duidelijk. Misschien beschouwde hij dat deel van zijn werk als een opdracht die hij niet zozeer voor de Zweedse natie als wel voor de koningin persoonlijk uitvoerde, wat in zekere zin ook zo was. Dat hij kosten noch moeite spaarde om het Christina in dit opzicht naar de zin te maken blijkt wel uit de ambtsberichten die hij haar stuurde.
Toch vertelden ook die verslagen niet alles. Over zijn contacten met Kircher vermeldt hij niets. Was een connectie tussen de Zweedse lutherse koningin en de geleerde jezuïet wellicht te brisant om ze in zijn verslagen te vermelden? Toespelingen in Kirchers vervolgbrieven aan Christina duiden daarop: ‘…(nu) er een weg is gevonden waarlangs het verstuurd kan worden…’ (114) en ‘…onze Palbitzki…’ als vertrouwelijke verbindingsman (115). Als het de bedoeling van Christina en Kircher was hun connectie voor de buitenwereld verborgen te houden, zijn ze daar hoe dan ook uitstekend in geslaagd. Tot 1997 had nooit iemand gehoord van deze geheime briefwisseling die op gang kwam ruim voordat Christina haar bekeringsplannen aan de jezuïeten Macedo, Nickel, Casati, Malines, Francken en Mandescheidt voorlegde. Uit het vervolg zal nog iets anders duidelijk worden wat we niet eerder wisten, namelijk dat Kircher als een van de eersten in dat spel werd betrokken, zodra pater Macedo met twee topgeheime brieven van Christina in Rome aankwam: een voor de generaal overste van de jezuïeten en een voor de geleerde pater Athansius Kircher. Dat zou echter nog twee en een half jaar duren.
2. Brief van Athanasius Kircher aan koningin Christina, 3 juni 1649. (116)
Kort na de onderdanige maar vage (ongedateerde) brief zette Kircher zich op 3 juni 1649 opnieuw aan zijn schrijftafel voor een brief aan de koningin. Nu gaf hij meer duidelijkheid over de manier waarop hij haar honger naar kennis dacht te kunnen stillen. Hij werkte aan een boek Obeliscus Pamphilius over de obelisk op de Fontana dei quattro fiumi van Bernini op de Piazza Navona. Het behandelde precies datgene waarnaar de koningin op zoek was: het oud-Egyptisch, het Koptisch en de ontcijfering van hiëroglyfen, hiëraten en Koptische lettertekens. Helaas zat daar nog wel een jaar werk in. Een ander boek, Musurgia Universalis, dat over muziek handelde, naderde zijn voltooiing. Toch zou het nog een paar maanden duren voor het zou zijn gedrukt. Palbitzki zou dan alweer naar het noorden zijn vertrokken, dus het zou moeten worden opgestuurd.
Kircher schreef de koningin: ‘Intussen, nu ik waarlijk heb ingezien dat ik dit dankzij de mildheid van Uwe Koninklijke Majesteit ongestraft zal aandurven, en er een weg is gevonden waarlangs het verstuurd kan worden, zal ik mijn Musurgia, zodra het onder de drukpers vandaan is gekomen, – en daaronder ligt het al te zweten –, neerleggen aan de voeten van Uwe Koninklijke Majesteit.’
Toen het boek in februari 1650 klaar was, stuurde Kircher het via de sluiproute die Palbitzki had voorgesteld aan de koningin toe.
3. Brief van Athanasius Kircher aan Karl Gustav in Neurenberg, 28 februari 1650. (117)
De brief van Kircher aan de neef van Christina, Karl Gustav, was al bekend en ligt in het Rijksarchief van Zweden. Het is de aanbiedingsbrief bij Kirchers boek Musurgia Universalis aan Karl Gustav, verzonden naar zijn verblijfplaats in Neurenberg, waar hij voor Zweden de uitvoeringsonderhandelingen bij de Vrede van Westfalen voerde. Palbitzki was in augustus 1649 daarheen gereisd omdat hij aan de onderhandelingsdelegatie was toegevoegd. (118)
Waarom Karl Gustav eveneens een exemplaar kreeg, is niet zeker, al is het denkbaar dat dit een ideetje van Palbitzki was om het presentje van een jezuïet – in Zweden indertijd altijd nog een zeer suspecte soort – te neutraliseren: mocht Christina erop worden aangesproken, dan kon ze altijd zeggen dat ook anderen dit relatiegeschenk van de paapse geleerde hadden gekregen.
We zien in deze brief, anders dan in de kladversies van het Kicher-archief, het fraaie, uiterst leesbare handschrift van Kircher zonder doorhalingen of rafelige toevoegingen. In de voor hem typisch wijdlopige stijl legt hij uit waarom hij naast Christina ook Karl Gustav wil bedenken met de schenking van een exemplaar van zijn nieuwste boek. ‘Nadat de gezegende Koninklijke Majesteit, de zeer wijze koningin van de Zweden, zich verwaardigd heeft zozeer af te dalen, dat het haar heeft behaagd om enkele geschriften voortkomend uit nachtelijke arbeid van mijn onbeduidende persoon te aanvaarden, in overeenstemming met haar uiterste achting en welwillendheid voor geletterde mannen, heb ik gemeend dat het geenszins billijk was om voorbij te gaan aan hem die, én met de allerhoogste macht leiding geeft aan de Zweedse zaak én blijk geeft van een even grote welwillendheid en mildheid ten aanzien van de bevorderaars van de edele kunsten.’
Via deze openlijke geste aan Christina’s neef, het hoofd van de Zweedse onderhandelingsdelegatie in Neurenberg, haalde Kircher de schenking van zijn boek op doeltreffend wijze uit de sfeer van geheimhouding en verdachte contacten. Het is evenwel twijfelachtig of Kircher en Christina even openhartig met hun briefwisseling omsprongen gezien de toespelingen daarin op de sluiproutes die moesten worden gekozen en op het gemis aan mogelijkheden om vrijelijk te kunnen communiceren. Daarop duidt ook het feit dat een aanbiedingsbrief bij het exemplaar van Musurgia voor Christina ontbreekt in het Zweedse Rijksarchief. Het pakje bereikte haar waarschijnlijk via de ‘gevonden weg’ waarlangs het probleemloos verstuurd kon worden, dat wil zeggen buiten de wantrouwige Zweedse hofbureaucratie om.
4. Ongedateerde brief van koningin Christina aan Athanasius Kircher, augustus-september 1651. (119)
De enige brief van Christina aan pater Kircher die we sinds de ontdekking van het Kircher-archief kennen, is ongedateerd en kort van stof. In het van Christina bekende vooroverhellende en naar rechts aflopende handschrift las pater Kircher twee jaar na het bezoek van Palbitzki voor het eerst woorden die de koningin zelf aan het papier had toevertrouwd. Hij was indertijd meteen ijverig aan het schrijven gegaan, had haar enkele boeken toegestuurd en had daarbij het voornemen aan haar kenbaar gemaakt een van zijn volgende publicaties aan haar op te dragen. Er was echter geen antwoord gekomen.
Inmiddels was het eind oktober 1651 geworden. Plotseling had een Portugese medebroeder, pater Macedo, op de stoep gestaan, die rechtstreeks met een geheime opdracht door koningin Christina vanuit Stockholm naar Rome was gestuurd. Hij vertelde zeer vertrouwelijk, ongelooflijk nieuws: zij wilde katholiek worden en riep de jezuïetenorde daarbij te hulp. Bovendien had hij een brief van haar voor Kircher bij zich. (120)
Het verbijsterende plan van Christina maakte veel duidelijk over het uitblijven van een antwoord op zijn brieven en boekenpakketten. Het viel te begrijpen dat ze in de bijzondere situatie waarin ze zich had begeven, traceerbare contacten met jezuïeten die niet strikt noodzakelijk waren, probeerde te vermijden. In haar brief bedankte zij hem alsnog voor de toegestuurde boeken. Zij excuseerde zich voor haar lange stilzwijgen, en voegde er schuldbewust aan toe: ‘Graag zou ik weten, of u me nog waardig acht om uw onvergelijkelijke werken aan mij op te dragen.’ (121)
Een ander deel van het verhaal van de geheime missie van pater Macedo kenden we al uit de kroniek van Gualdo Priorato en uit archiefstukken van de jezuïetenorde. (120) Macedo was op 2 september 1651 in vermomming uit Zweden naar Rome vertrokken. De koningin had hem op pad gestuurd met de uiterst geheime boodschap van haar bekeringsplan voor de algemeen overste van de jezuïetenorde, pater Francesco Piccolomini. (123) In een brief aan de algemeen overste zette ze uiteen hoe ze de afgelopen jaren nieuwsgierig geworden was naar het wetenschappelijk werk van de jezuïeten. Ze verzocht de voorstellen die Macedo namens haar zou voorleggen in overweging te nemen en enkele wetenschappelijk onderlegde jezuïeten naar haar te sturen om haar in hun kennis te laten delen. De mededeling dat dit alles in het teken stond van haar voornemen katholiek te worden stond niet in de brief omschreven, maar werd veiligheidshalve mondeling door pater Macedo overgebracht.
Opvallend in de brief aan de algemeen overste is de passage waarin Christina verwijst naar haar gegroeide belangstelling voor de wetenschappelijke activiteiten van de jezuïeten: ‘Eerwaarde vader, de achting die ik zo terecht betuig aan deze roemrijke orde, waarvan u de eer hebt het waardige hoofd te zijn, doet mij sinds enkele jaren verlangen naar de zegen van uw kennis; reden om u mijn gevoelens van achting over te brengen, die mij verplichten uw vriendschap te zoeken.’ Welke factoren in de voorbije jaren hadden bijgedragen aan die toegenomen belangstelling wordt niet vermeld. Voordat pater Macedo als lid van een Portugees gezantschap in 1651 op haar pad was gekomen, had ze nooit een jezuïet ontmoet. (124)
Door de Kircher-correspondentie, die in 1997 boven water kwam, is veel hieromtrent opgehelderd. Aanvankelijk vermoedde de vinder van de Kircher-brieven, Michael John Gorman, ten onrechte, dat de ongedateerde brief van de koningin aan Kircher een reactie was op het bezoek dat de jezuïeten Casati en Malines in 1652 op haar verzoek aan haar brachten. (125) Gorman was kennelijk niet op de hoogte van de voortrekkersrol die pater Macedo een jaar eerder al had gespeeld als de allereerste vertrouweling en geheim agent van Christina die haar bekeringsplannen aan Rome moest overbrengen. De vermelding in de aanhef van de brief aan Kircher van de koerier, pater Macedo, maakt duidelijk dat deze op zijn geheime missie van Stockholm naar Rome in het najaar van 1651 niet één, maar twee brieven bij zich had: één voor de algemeen overste van de jezuïeten en één voor pater Kircher. Tezamen markeren deze twee brieven het onomkeerbare begin van het bekeringsproces waartoe Christina had besloten, en in hun samenhang worden we nu hun volle betekenis gewaar.
Dat Christina in beide brieven met nadruk verwijst naar de mondelinge boodschap die pater Macedo zou overbrengen, onderstreept het gevaar van diens missie: de informatie over haar voorgenomen bekering was te explosief om aan het papier toe te vertrouwen. Veelzeggend is in deze context Christina’s verzuchting aan het slot van de brief aan Kircher, die ongeduld verraadt: ‘Ik hoop dat we vanaf nu vrijer zullen zijn en verzekerd van wederzijdse correspondentie, en dat we in staat zullen zijn om ongehinderd te communiceren.’ In werkelijkheid moest Christina nog drie jaar wachten tot ze vrijer met de katholieke wereld kon communiceren. Kircher zou ze pas na vier en een half jaar ontmoeten.
5. Brief van Athanasius Kircher aan koningin Christina, 11 november 1651. (126)
Kirchers enthousiasme over de voorgenomen bekering van Christina was grenzeloos. Maar hij moest zich inhouden, want het plan was top-secret. Het aantal ingewijden moest zo klein mogelijk blijven. Gelukkig kon hij erover spreken met een rechtstreekse collega, die spoedig bij de samenzwering werd betrokken: pater Paolo Casati. De interim-algemeen overste Goswin Nickel had hem aangezocht als een van de twee medebroeders die vermomd als handelsreizigers op weg zouden gaan naar Stockholm om de koningin bij te staan op haar pad naar de katholieke geloofsbelijdenis. Casati was net als Kircher als wiskundige verbonden aan het Collegio Romano en had veel kennis van de door de katholieke kerk verworpen theorieën van Galilei, waarover Christina meer wilde weten. Als zijn reisgenoot was pater Francesco Malines geselecteerd, theologiedocent aan het jezuïetencollege van Turijn. (127)
In de weken van voorbereiding die nog resteerden konden Kircher en Casati naar hartelust onderling van gedachten wisselen over het bekeringswonder dat zich voor hun ogen zou voltrekken en over de rol die zij beiden daarin speelden. Nog voordat zijn twee medebroeders onder de schuilnamen Don Bonifacio Ponginibbio en Don Lucio Bonanni de reis naar het hoge noorden aanvingen, schreef Kircher de jubelende brief aan de koningin, waaruit Gorman zoals we hierboven zagen in zijn artikel in 1999 al enkele volzinnen citeerde. Wel vermeed Kircher haar geheim rechtstreeks te benoemen. En hoewel buiten het selecte gezelschap van ingewijden niemand op de hoogte was van het spel dat achter de schermen op de wagen werd gezet, schaarde Kircher alvast onbekommerd de complete jezuïetengemeenschap, docenten en studenten, in het bijzonder die van het Collegio Romano, achter zijn loftuitingen. Het feit dat Christina door het roomse deel van Europa nog altijd werd gezien als een ketterse koningin van een ketters land, kon hem gestolen worden: ‘Zij zijn allemaal vol verrukking over de roem van de wijsheid van Uwe Majesteit en worden aangetrokken door een soort magnetisme van sympathie; hun enige streven is het buitengewone voorbeeld van alle deugden die Uwe Majesteit aan de wereld tentoonspreidt, in alle kleuren te schilderen die het verdient.’
Op Christina’s vraag of een opdracht van een van zijn werken aan haar er nog steeds in zat, ging hij uitvoerig in. Tegenover dergelijke opdrachten stonden gewoonlijk vorstelijke patronages: financiële toelages waarmee wetenschappers en schrijvers zich in leven hielden. In gedachten zag Kircher zich al als eerste rooms-katholieke auteur in het middelpunt van de belangstelling staan met een profijtelijke patronage van de bekeerde koningin van Zweden. Eerdere kansen voor een opdracht aan Christina waren al gepasseerd. Hij was nu bezig met een vierdelig egyptologisch werk, Oedipus Aegyptiacus. Het eerste deel stond op verschijnen en had hij dolgraag aan de koningin opgedragen, maar inmiddels had niemand minder dan de keizer zelf, Ferdinand III, de patronage daarvan op zich genomen: ‘Omdat, nu de omstandigheden zich dus zo voordeden, het niet mogelijk is geweest Uwe Majesteit te belonen door het genoemde werk aan u op te dragen, heb ik een ander werk dat misschien noch door zijn omvang noch door de behandeling van bijzondere zaken, onderdoet voor Oedipus, en dat ik de titel Mundus Subterraneus geef, met zekerheid bestemd voor Uwe Majesteit, tenminste als ik vernomen zal hebben dat het Uwe Majesteit zo behaagt.’ Of het de majesteit behaagde weten we niet, want er is geen brief of ander signaal van Christina bekend, waarin ze op dit aanbod ingaat. In ieder geval kwam het er niet van. Mundus Subterraneus, een boek over het binnenste van de aarde, dat in 1655 verscheen, werd opgedragen aan paus Alexander VII. Pas een jaar daarna zou Kircher een boek over het heelal, Itinerarium Exstaticum, aan Christina opdragen.
Van een bijzondere aard is een ander aanbod dat pater Kircher in zijn brief aan de koningin deed. Voor zijn vierdelige publicatie Oedipus Aegyptiacus onderzocht hij twaalf obelisken. Hij beloofde een van deze zuilen aan de koningin toe te wijden. Dit ‘om te voorkomen dat de verschuldigde opdracht deze keer opnieuw aan Uwe Majesteit voorbijgaat’. Toen pater Kircher in 1656 Christina in zijn museum in Rome rondleidde toonde hij haar trots de materialisatie van deze opdracht: een sokkel onder een van zijn in hout nagemaakte obelisken, waarop een eerbetoon aan haar stond te lezen.
Kirchers adoratie voor Christina zou echter niet lang daarna verdwijnen als sneeuw voor de zon. De opdracht in Itinerarium Exstaticum werd bij de tweede druk vervangen door een opdracht aan de zoon van keizer Ferdinand III, waarschijnlijk omdat de sponsoring die Kircher van de koningin verwachtte – armlastig als ze was – uitbleef. De opdracht op de sokkel van de obelisk werd na enige tijd overgekalkt met een opdracht aan paus Clemens IX, de opvolger van Alexander VII, en toen die na een kort pontificaat werd opgevolgd door Clemens X hoefde Kircher alleen maar de I van het Romeinse cijfer IX te verwijderen om de obelisk aan weer iemand anders te wijden. Het dedain waarmee Christina, eenmaal in Rome, de rol van de jezuïeten bij haar bekering kleineerde, had de eens zo warme relatie met de Societas Jesu ernstig doen verkillen. Ook de talrijke schandalen die ze na haar triomfantelijke bekering veroorzaakte, zullen de gevoelens van Kircher voor de beroemde bekeerlinge geen goed hebben gedaan. (128)
6. Brief van pater Otto Van Zylle aan Athanasius Kircher, 25 september 1655. (129)
In september 1655, vier jaar na de vertrouwelijke mededelingen van pater Macedo, moest Kircher nog altijd zijn mond houden over het bekeringswonder. Christina was intussen in het paleis van aartshertog Leopold-Wilhelm in Brussel tot het katholieke geloof overgegaan, maar zelfs deze succesvolle verwerkelijking van haar stoutmoedige plan moest stil worden gehouden totdat het geëigende ogenblik daar was om het nieuws wereldkundig te maken. Dat zou in Innsbruck zijn, waar de koningin op weg naar Rome definitief katholieke grond onder de voeten zou hebben. Op 12 september vertrok ze na een oponthoud van ruim een jaar in de Spaanse Nederlanden naar het zuiden. Nog altijd als ‘lutherse’ koningin reisde ze met een groot, nagenoeg volledig rooms gevolg vanuit Brussel in de richting van Leuven.
Kircher, die zoals we zagen van meet af aan in het complot was betrokken, liet zich over haar vertrek informeren door een medebroeder, pater Otto van Zylle, die verbonden was aan het beroemde jezuïetencollege van Leuven. Daar werd Christina ontvangen, hoewel ze ‘incognito’ reisde, wat erop neerkwam dat ze van officiële ontvangsten afzag.
Van Zylle schreef aan Kircher: ‘Vrede zij u. Eindelijk, de twaalfde dag van deze maand is de doorluchtige koningin van Zweden op weg gegaan, en is ze Leuven binnengekomen. De doorluchtige aartshertog heeft haar gedurende anderhalf uur uitgeleide gedaan. Vandaag zal ze misschien in Roermond zijn; vandaar gaat ze verder naar Keulen, Frankfurt, Augsburg, Innsbruck. Zij heeft mij erop gewezen dat ze Venetië niet zal aandoen, omdat ze brandt van verlangen om zo snel mogelijk Rome te zien.’
Een van de redenen van Christina’s oponthoud in de Spaanse Nederlanden was geweest dat noch de koning van Spanje Filips IV, noch de segretario di stato van het Vaticaan Fabio Chigi de ontvangst van de bekeerlinge van de eeuw aan paus Innocentius X hadden gegund. Christina had pas groen licht gekregen voor haar triomftocht naar Rome, nadat Innocentius dood en begraven was en Chigi zelf tot paus was gekozen als Alexander VII. In hem had ze haar vertrouwen gesteld, zo benadrukte pater Van Zylle: ‘Ze heeft van deze paus veel verwachtingen op grond van zijn deugden en grootheid.’
Van Zylle gaf vervolgens details over de reisstoet: ‘In haar gevolg bevinden zich Don Antonio Pimentel, gezant van de koning [van Spanje] aan haar hof en Don Antonio della Cueva met zijn echtgenote; bij hen is verder pater Joannes de la Madre de Dios, ex-provinciaal van de ongeschoeide karmelieten, met een bevriende priester en onze medebroeder pater Carolus Manderscheidt. Bovendien is er een behoorlijk grote groep edelen en bedienden bij en ook een eskadron lijfwachten te paard ontbreekt niet.’ Ook wist hij te melden dat Christina het voornemen had tijdens haar reis door Italië het Mariaheiligdom van Loreto te bezoeken.
Aan het einde van de brief stookte Van Zylle, die een portret van haar had gekregen voor de bibliotheek, het vuurtje bij zijn geleerde medebroeder en bewonderaar van Christina nog eens extra op, waarbij hij niet vergat hem eraan te herinneren dat zij nog meer favorieten in het Collegio Romano had: ‘Zij snakt naar de aanblik van Kircher en de andere geleerden, en vooral Giattini, over wie ik slechts eenmaal met haar heb gesproken.’ Giovanni Battista Giattini was een vooraanstaande filoloog en latinist aan het jezuïetencollege in Rome. Evenals Kircher doceerde hij een breed scala aan vakken, waaronder logica, fysica, metafysica, Bijbelstudies, wiskunde en moraaltheologie. Hij was een kenner van de geschiedenis van het concilie van Trente.
De brief van Van Zylle roept de vraag op in hoeverre hij op de hoogte was van de op dat ogenblik nog geheime bekering van Christina. Met name de vermelding van de hoge verwachtingen die ze van de nieuwe paus had en van haar voornemen het heiligdom van Loreto te bezoeken – bijzonderheden die Van Zylle uit haar eigen mond vernam – illustreerde Christina’s intense belangstelling voor roomse zaken en doet vermoeden dat hij haar geheim kende.
Conclusies
De rol van de geleerde jezuïet Athanasius Kircher in de bekeringsgeschiedenis van koningin Christina van Zweden is veel groter dan tot voor kort bekend was. Dat blijkt uit de Kircher-brieven die in 1997 tevoorschijn kwamen uit het archief van het voormalige Collegio Romano, de Pontificia Università Gregoriana in Rome. Volgens de traditionele overlevering kwam Kircher pas in de finale van het verhaal onaangekondigd om de hoek kijken met zijn ontvangst van de bekeerde koningin in het Collegio Romano en zijn daar ingerichte wetenschapsmuseum: een passend happy end van een mooi avontuur. Waarom uitgerekend die ontvangst zoveel voor Christina en Kircher te betekenen had, wist echter niemand precies. De teruggevonden Kircher-brieven hebben daarover veel opgehelderd.
Vijf brieven uit de naar boven gehaalde collectie die de correspondentie tussen beide hoofdrolspelers bevatten of daarnaar verwijzen plus een reeds bekende brief uit het Rijksarchief in Stockholm van Kircher aan de neef van Christina, Karl Gustav, hebben we bij ons onderzoek voor het boek Passage naar Rome ontleed. We leerden eruit dat Kircher al in 1649, ruim voordat Christina te kennen gaf katholiek te willen worden, met haar correspondeerde. Bovendien konden we vaststellen dat de brieven en boeken die hij haar toezond een van de drijfveren vormden die haar in 1651 de algemeen overste van de jezuïeten in Rome deed verzoeken experts uit zijn orde naar Stockholm te sturen ter ondersteuning bij haar bekeringsplan.
Christina en Kircher correspondeerden met elkaar te midden van de gespannen relatie tussen protestantisme en contrareformatie. Als gevolg van de beladen geschiedenis van de reformatie in Scandinavië stonden de verhoudingen tussen het lutherse Zweden en de jezuïetenorde extra op scherp: op ‘jezuïetisme’, propaganda voor het roomse geloof, stond in Zweden de doodstraf. (130) Paus Innocentius X van zijn kant weigerde de Westfaalse Vrede te erkennen omdat de ketters uit het noorden daarin gelijkberechtigd werden met de katholieken die in zijn ogen het enige ware geloof aanhingen. (131)
Toch was de praktijk vaak sterker dan de leer. Niet iedereen was even rabiaat. Aan beide zijden had je rekkelijken en preciezen. Koningin Christina en pater Kircher zijn allebei te beschouwen als rekkelijken. Beiden gaven de voorkeur aan dialoog boven verkettering. Niet voor niets nodigde Christina de katholieke wijsgeer Descartes uit naar Stockholm te komen en correspondeerde ze met de katholieke wiskundige Gassendi. (132) De jezuïeten wilden niets liever dan heel de wereld rooms maken, maar ze hadden daarvoor een methode van ‘aanpassen in plaats van verketteren’ ontwikkeld, waarmee ze met name in China grote successen boekten. (133) Kircher correspondeerde hoofdzakelijk met katholieke geleerden en vorsten, maar nu en dan kregen ook protestanten een boek van hem toegezonden, zoals de Hollandse calvinistische filoloog Johannes Gronovius bij wie Oedipus Aegyptiacus op de deurmat viel (134), en door wie een mooie bedankbrief werd teruggestuurd (135). Deze libertaire sfeer tussen geleerden onderling was een van de vruchten van de ‘Republiek der Letteren’, de internationale gemeenschap van intellectuelen en vermogende sponsoren, die over verschillen van nationaliteit en religie heen in brieven en geschriften met elkaar van gedachten wiselden. (136) Misschien spelend met het idee van een mogelijke patronage door de koningin spreekt Kircher haar in zijn eerste brief zelfs aan met ‘Reip.[ublicae] Lit.[terarum] columen’ (‘steunpilaar van de Republiek der Letteren’). (137)
Dat neemt niet weg dat de correspondentie tussen Kircher en Christina gevaarlijke kanten had. Niet eens zozeer omdat Kircher het in Zweden verdachte stempel ‘jezuïet’ droeg, maar meer nog vanwege Christina’s bekeringsplannen. Haar wens om katholiek te worden was in Zweden een no-go-area. Zelfs bij de meest tolerante opvattingen over een vrij verkeer van intellectueel gedachtengoed zou dit voor haar landgenoten onacceptabel zijn.
Het is moeilijk vast te stellen wanneer het idee van een bekering bij Christina post begon te vatten, maar uiteraard was zij zelf degene die het zich als eerste van iedereen realiseerde en er rekening mee begon te houden. Het is niet ondenkbaar dat zij, toen ze Palbitzki in 1649 contacten met Kircher liet aanknopen, al met de gedachte van een bekering speelde. Met dat in haar achterhoofd zal ze bij het instrueren van haar gezant uiterste discretie van hem hebben verlangd. Dat zou verklaren waarom mededelingen over Kircher in de verslagen van Palbitzki geheel ontbreken. Alleen uit de vertrouwelijke, via sluiproutes verstuurde brieven van Kircher weten we sinds kort dat Palbitzki de verbindingsman was.
Al met al is de enscenering van Christina’s bekeringsverhaal er door de Kircher-brieven anders uit komen te zien. Met name de figuur van Kircher heeft een prominentere plaats ingenomen: van feestelijke sidekick in de slotscène tot intrigerende hoofdrolspeler – zij het vaak achter de schermen – het hele stuk door. Ook Palbitzki’s rol is belangrijker geworden. Hij is Christina’s geheim agent die als eerste in haar opdracht de lijn naar de jezuïeten uitgooit door in Rome bij de beroemde pater Kircher aan te kloppen. Die beginscène bepaalt in hoge mate hoe het spel zich daarna ontwikkelt. Evenzo hebben de brieven een nieuw licht geworpen op de rol van Christina zelf, met name in haar fascinatie voor het wetenschappelijk activisme van de jezuïeten. De geloofskwesties die op tafel kwamen in de gesprekken met Kirchers medebroeders Casati en Malines zijn daarvan het onomkeerbare vervolg.
Men kan zich afvragen, waarom deze essentiële fragmenten van het verhaal drie en een halve eeuw verborgen zijn gebleven. Natuurlijk komt het vaker voor dat delen van archieven lange tijd aan ieders aandacht ontsnappen. Maar voor de geschiedenis van Christina’s bekering zijn zoveel meer bronnen voorhanden. Dat in geen daarvan de correspondentie tussen Kircher en Christina is doorgedrongen kan bijna geen toeval zijn. De twee hoofdrolspelers zelf hebben daar waarschijnlijk in hoge mate aan bijgedragen door openbaarheid uit de weg te gaan. Aanvankelijk vanwege de risico’s die aan hun briefwisseling waren verbonden. Maar vervolgens ook door de al spoedig verstoorde relatie tussen Christina en de jezuïeten na haar bekering. Kircher maakte zijn opdrachten aan haar ongedaan. En Christina keurde de jezuïeten, die kosten noch moeite voor haar bekering hadden gespaard, geen woord meer waardig: in haar latere geschriften (138) worden ze eenvoudig doodgezwegen.
__________
100 Gualdo Priorato, Boek 7, p. 276 e.v.
101 Garstein, p. 763-764.
102 Gorman, Michael John, ‘The correspondence of Athanasius Kircher : the world of a seventeenth century Jesuit : an international research project’, in: Nuncius, Journal of the Material and Visual History of Science, Florence, A. 12. fasc. 2 (1997), p. 651-658.
103 Gorman, Michael John, ‘From “The Eyes of All” to “Usefull Quarries in philosophy and good literature”: Consuming Jesuit Science, 1600-1665’, in: O’Malley, John W. e.a. (ed.), The Jesuits. Cultures, Sciences and the Arts, 1540-1773. Toronto – Buffalo – London 1999.
104 ibid., p. 175-176.
105 ibid. p. 176.
106 Internet: web.stanford.edu/group/kircher/cgi-bin/site/
107 Åkerman, Susanna ‘Queen Christina’s esoteric interests as a background to her Platonic Academies’, in: Scripta Instituti Donneriani Aboensis, 20, 2008, p. 17-37.
108 Fletcher, John Edward, A study of the life and works of Athanasius Kircher, “Germanus incredibilis”: with a selection of his unpublished correspondence and an annotated translation of his autobiography, Leiden – Boston 2011.
109 Kircher aan koningin Christina, ongedateerd, Archivio della Pontificia Università Gregoriana, Rome, APUG 561 fol. 52r.
110 Kircher aan koningin Christina, ongedateerd, bijlage, Archivio della Pontificia Università Gregoriana, Rome, APUG 561 fol. 53. Fletcher denkt ten onrechte dat Kircher deze brief als derde, dus na de brief van 11 november 1651 schreef. Hij blijkt niet bekend met het dagboek van Palbitzki, als hij schrijft: ‘Deze brief is geadresseerd aan de koningin via ene Mathias Paltitsch [sic], “gentilhomme de la Chambre de sa Citté [sic] de Suède”‘ (Fletcher, p. 394).
111 De laatste letter van de naam wordt nu eens als y dan weer als i geschreven.
112 Palbitzki, Mathias, brieven aan koningin Christina, Venetie 14 april 1649, Rome, 28 april 1649 en Rome 5/15 mei 1649, Riksarkivet Stockholm, Diplomatica Italica 2, 3208 g, Vol. 21. 1655. Palbitzki, Mathias, ‘Mathias Palbitzkys Journal 1623-1667’ in: Nisser, Wilhelm, Mathias Palbiztki som connoisseur och tecknare. Uppsala 1934, p. 128.
113 Palbitzki, Mathias, ‘Mathias Palbitzkys Journal’, p. 129.
114 Kircher aan koningin Christina, Rome 3 juni 1649. Archivio della Pontificia Università Gregoriana, Rome, APUG 561 fol. 54r-v.
115 Kircher aan koningin Christina, Rome 11 november 1651. Archivio della Pontificia Università Gregoriana, Rome, APUG 561 fol. 50r-v.
116 Kircher aan koningin Christina, Rome 3 juni 1649.
117 Kircher aan Karl Gustav, Rome 28 februari 1650. Riksarkivet Stockholm, Stegeborgsamlingen, E 146.
118 Godfroy, p. 33-34.
119 Koningin Christina aan Ahanasius Kircher, ongedateerd. Archivio della Pontificia Università Gregoriana, Rome, APUG 556, fol. 172r-173v. Transcriptie: ibid.APUG 555 fol. 276r. Italiaanse vertaling: ibid. APUG 556 fol. 174r.
120 Godfroy, p. 47-48.
121 In de twee eerdere brieven die Kircher in 1649 aan Christina schreef, kan geen passage worden gevonden waarin hij met zoveel woorden oppert een van zijn boeken aan Christina op te dragen. Wellicht is in de uiteindelijke versie van de eerste brief onder (1) zo’n passage alsnog opgenomen. Ook is het goed denkbaar dat Kircher in de (niet bewaarde) aanbiedingsbrieven bij Musurgia Universalis en later bij (waarschijnlijk) Obeliscus Pamphilius daar toespelingen op heeft gemaakt. Tenslotte is het mogelijk dat Kircher deze optie alleen mondeling heeft laten overbrengen door Christina’s gezant Palbitzki.
122 Gualdo Priorato, Boek 1 p. 18-20. Christina aan Francesco Piccolomini, algemeen overste van de jezuïeten, ongedateerd, Archivum Romanum Societatis Jesu, Opp. NN 174-175 fasc. B. Gepubliceerd in: Garstein, p. 635.
123 Toen pater Macedo eind oktober in Rome arriveerde bleek de algemeen overste Piccolomini te zijn overleden. Zijn plaatsvervanger was vicaris generaal Goswin Nickel (die uiteindelijk Piccolomini’s opvolger zou worden). Macedo overhandigde de brief daarom aan Nickel. (Gualdo Priorato, Boek 1, p. 20.)
124 Gualdo Priorato, Boek 1, p. 18.
125 Gorman, 1999, p. 176. Susanna Åkerman nam deze foute interpretatie van Gorman over in haar hierboven vermelde artikel (Åkerman, 2008, p. 22).
126 Kircher aan koningin Christina, Rome 11 november 1651.
127 Godfroy, p. 54-56.
128 ibid., p. 275-277.
129 Zylle, Otto van, aan Athanasius Kircher, Leuven 25 september 1655. Archivio della Pontifica Università Gregoriana, Rome, APUG 561 fol. 2721.
130 Godfroy, p. 20-21.
131 ibid. p. 15-16, 32-33.
132 ibid. p. 36, 93.
133 ibid. p. 31.
134 Kircher aan Johannes Fredericus Gronovius, Rome 2 september 1652, Bayerische Staatsbibliotek, München, 2. Cod. Ms. 617 fol. 100r-100v.
135 Gronovius, Johannes Fredericus, aan Athanasius Kircher, 13 oktober 1652. Archivio della Pontifica Università Gregoriana, Rome, APUG 568, fol. 971°-v°.
136 Zie o.m.: Bots, Hans, De Republiek der Letteren. De Europese intellectuele wereld, 1500-1760, Nijmegen 2018.
137 Kircher aan koningin Christona, ongedateerd, onder (1).
138 Zie met name: Christina, koningin, Apologies. Texte présenté, établi et annoté par Jean-François de Raymon. Parijs 1994.